Ga naar de inhoud

Internationale verdragen inzake mensenrechten

 

Op het niveau van de Verenigde Naties (VN)

In 1948 heeft de Algemene Vergadering van de VN de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (UVRM) aangenomen. Het document erkent dat basisrechten en fundamentele vrijheden inherent zijn aan alle mensen en onvervreemdbaar zijn. Hoewel de UVRM louter een resolutie is, heeft deze wel veel juridisch bindende internationale mensenrechtenverdragen geïnspireerd.

Om de verklaarde rechten in het UVRM te consolideren in bindende wetgeving zijn in 1966 het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten (IVBPR) en het Internationaal Verdrag inzake Economische, Sociale en Culturele Rechten (IVESCR) aangenomen. De verdragen traden in werking in 1976.

Het IVBPR richt zich op zaken zoals het recht op leven, vrijheid van meningsuiting, religieuze vrijheid, het recht om te stemmen, verbod op foltering enz. Het Mensenrechtencomité ziet toe op de naleving van het IVBPR.

Het IVESCR behandelt het recht op voedsel, onderwijs, sociale bescherming, gezondheid, onderdak, enz. Het Comité voor economische, sociale en culturele rechten (CESCR) ziet toe op de naleving van het IVESCR.

De Algemene Vergadering van de VN heeft vervolgens ook verdragen inzake specifieke groepen van personen goedgekeurd:

  • In 1979 werd het Verdrag inzake de Uitbanning van alle Vormen van Discriminatie van Vrouwen (CEDAW) aangenomen. Het verdrag definieert wat discriminatie van vrouwen inhoudt en stelt een agenda/actieplan op voor nationale maatregelen om een einde te maken aan dergelijke discriminatie. Het CEDAW-comité ziet toe op de naleving van het verdrag.

  • In 1984 werd het Verdrag tegen foltering en andere wreedaardige, onmenselijke of mensonterende straffen of behandelingen (CAT) aangenomen. Het verdrag vereist dat lidstaten effectieve maatregelen nemen om foltering te voorkomen en verbiedt de lidstaten om mensen te sturen naar landen waar er reden is om aan te nemen dat ze er zullen worden gefolterd (non-refoulement principe). Het Comité tegen Foltering ziet toe op de naleving van het verdrag.

  • In 1989 werd het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) aangenomen. Daarin worden de minimumeisen bepaald waaraan voldaan dient te worden in de omgang met en zorg voor kinderen. Het Kinderrechtencomité (CRC) ziet toe op de naleving van het verdrag en geeft regelmatig ook gezaghebbende interpretaties van bepaalde artikelen door middel van algemene opmerkingen.

  • In 1995 heeft de Commissie voor de Status van Vrouwen (CSW), een functionele commissie onder de Economische en Sociale Raad van de VN, de Verklaring van Beijing aangenomen. Daarin wordt het engagement van de internationale gemeenschap om de positie van de vrouw te bevorderen vastgelegd en een actieprogramma bepaald. Het actieprogramma definieert maatregelen die genomen moeten worden in 12 prioritaire actiedomeinen: armoede, onderwijs en opleiding, gezondheid, geweld, gewapende conflicten, economie, besluitvorming, institutionele mechanismen, mensenrechten van vrouwen, de media het milieu, meisjes.

  • In 2006 werd het Verdrag inzake de Rechten van Personen met een Handicap (UNCRPD) aangenomen. Het verdrag wilt ervoor zorgen dat personen met een handicap dezelfde mensenrechten genieten als ieder ander en dat ze volledig kunnen deelnemen aan de samenleving door dezelfde kansen te krijgen als ieder ander. Het verdrag bestrijkt een groot aantal gebieden, waaronder: gezondheid, onderwijs, werkgelegenheid, toegang tot de rechter, keuzevrijheid en zelfstandig wonen, toegankelijkheid etc. Het Comité voor de Rechten van Personen met een Handicap (UNCRPD-Comité) ziet toe op de naleving van het verdrag en geeft regelmatig ook gezaghebbende interpretaties van bepaalde artikelen door middel van algemene opmerkingen.
  • In 2015 werd een resolutie aangenomen over 17 Duurzame Ontwikkelingsdoelstellingen (SDG's) die tegen 2030 bereikt moeten worden. Deze doelstellingen vormen een oproep tot actie voor alle landen om welvaart te bevorderen en de planeet te beschermen tegen klimaatverandering.

Het is belangrijk te vermelden dat rechten in internationale verdragen staten weliswaar verplichtingen opleggen, maar dat wil niet zeggen dat particulieren daar direct ook beroep op kunnen doen ten aanzien van hun staat. Daarvoor dient onderzocht te worden of het de bedoeling van de verdragspartijen was om individuen rechten toe te kennen en of de verdragsbepaling waar men zich op beroept voldoende duidelijk en precies is om ingeroepen te kunnen worden.
In elk geval is de staat wel door de verplichting gebonden. Daaruit volgt dat de staat de door haar aangegane verbintenissen wel te goeder trouw dient na te leven (overeenkomstig artikel 26 Weens Verdragenrecht).

Zoals hierboven vermeld, is er onder de meeste VN-mensenrechtenverdragen een commissie van experts opgericht om erop toe te zien dat de verdragsbepalingen door de lidstaten worden nagevolgd. Om dit op te volgen dienen de staten onder andere een periodiek verslag uit te brengen waarin wordt uiteengezet welke maatregelen zij hebben genomen om uitvoering te geven aan dat verdrag. Het maatschappelijk middenveld (VN-agentschappen, academische instellingen, NGO’s, VZW’s…) kunnen "alternatieve verslagen" opstellen om het door de staat verstrekte verslag aan te vullen. Het gaat met andere woorden om een evaluatie van de concrete situatie in het land door "veldorganisaties": de bedoeling van deze alternatieve verslagen is om de tekorten, gebreken, verwachtingen, discriminaties, enz. die personen met een handicap ondervinden aan het licht te brengen.

De toezichthoudende instantie binnen de VN publiceert vervolgens "eindopmerkingen", een document gericht aan de betrokken staat dat de zorgen en aanbevelingen van de instantie bevat.
Vaak kunnen ook individuen klachten indienen bij de toezichthoudende instantie.

Parallel aan het toezicht van de specifieke commissies onder de verdragen, ziet ook de Mensenrechtenraad toe op de situatie van de mensenrechten in elk van de lidstaten van de VN. Dit gebeurt via het Universeel Periodiek Onderzoek (UPR).

 

Op het niveau van de Raad van Europa

De Raad van Europa heeft 46 lidstaten, bevordert de mensenrechten via verschillende verdragen, houdt toezicht op de naleving van die verdragen en doet aanbevelingen via toezichthoudende instanties.

In 1950 werd het belangrijkste mensenrechtendocument op het Europees continent aangenomen, namelijk het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). In tegenstelling tot de VN-mensenrechtenverdragen, is hier rechtstreeks toegang tot de rechter verzekerd. Een individu kan namelijk tegen een lidstaat een procedure aanspannen bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM). Het EVRM garandeert voornamelijk burgerlijk-politieke rechten (zoals het IVBPR op het VN-niveau): het recht op leven, verbod van foltering, vrijheid van meningsuiting etc.

In 1961 werd het Europees Sociaal Handvest (ESH) ondertekend en in 1996 werd deze herzien. Het ESH garandeert dan weer fundamentele sociale en economische rechten als tegenhanger van het EVRM (zoals het IVESCR op het VN-niveau): het recht op onderwijs, arbeid, sociale bescherming etc. Het Europees Comité voor Sociale Rechten (ECSR) ziet toe op de naleving van het ESH via collectieve klachten die worden ingediend door de sociale partners en andere niet-gouvernementele organisaties, en via nationale verslagen die worden opgesteld door de verdragsluitende partijen.

In 2011 werd het Verdrag inzake het Voorkomen en Bestrijden van Geweld tegen Vrouwen en Huiselijk Geweld (Verdrag van Istanbul) aangenomen. Het Verdrag van Istanbul is het eerste juridisch bindende internationale instrument ter voorkoming en bestrijding van geweld tegen vrouwen en meisjes op internationaal niveau. Het stelt een alomvattend kader vast van juridische en beleidsmaatregelen om dergelijk geweld te voorkomen, slachtoffers te ondersteunen en daders te straffen. Een groep van experten op het gebied van actie tegen geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld, het GREVIO-Comité, ziet toe op de naleving van het Verdrag van Istanbul.

 

Het BDF volgt de Belgische situatie op

België heeft alle voorgestelde verdragen geratificeerd en wordt daarom geëvalueerd door de VN en de Raad van Europa. Het BDF tracht deze evaluaties op te volgen en om te zetten in een logica van "handistreaming".

Uiteraard is het UNCRPD de belangrijkste focus van het BDF. Maar het BDF tracht ook alternatieve rapporten over andere internationale instrumenten in te dienen, met nadruk op de specifieke situatie van personen met een handicap die zich vaak in situaties van "gekruiste discriminatie" of "meervoudige discriminatie" bevinden.

Klik op onderstaande verdragen voor meer info: