Constructieve dialoog tussen het UNCRPD-Comité en de Belgische Staat
Donderdag 22 augustus vond de constructieve dialoog plaats tussen de VN-experten rond de rechten van personen met een handicap en de Belgische Staat. Daarin toetste het UNCRPD-Comité af of en in welke mate België zich houdt aan de UNCPRD-principes.
Wie was aanwezig?
België werd tijdens de constructieve dialoog vertegenwoordigd door de permanente vertegenwoordiging van België bij de VN en verschillende overheidsdiensten, zowel federaal als regionaal. Er waren geen ministers aanwezig, gezien de situatie dat in de Duitstalige Gemeenschap, de Franse Gemeenschap en in Wallonië er een pas recent aangestelde, nieuwe, regering is. In Vlaanderen, het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en federaal loopt de regeringsvorming nog.
Het middenveld werd vertegenwoordigd door het BDF, GRIP en EU for Trisomy.
Daarnaast waren ook Unia en het Vlaams Mensenrechteninstituut vertegenwoordigd. Deze laatste evenwel louter als waarnemer.
Houdt België zich aan het UNCRPD?
De voorbije legislatuur is er veel politieke wil getoond: de IMC Handicap werd heropgestart, er is een Federaal Actieplan Handicap opgesteld en in wet verankerd voor volgende federale regeringen, er is een Interfederale Strategie opgesteld, een Werkgroep Statistiek opgericht, de inkomensvervangende tegemoetkoming (IVT) is gestegen, de anti-discriminatiewetgeving versterkt, een nieuw art. 22ter in de Grondwet ingevoegd...
Geen antwoorden op vragen, want geen grote vooruitgang
Desalniettemin kan moeilijk gezegd worden dat er grote stappen vooruit gezet zijn de afgelopen 10 jaar, sinds de laatste constructieve dialoog. Qua toegankelijkheid is er amper tot geen vooruitgang geboekt, er zijn geen lange termijnplannen op vlak van de-institutionalisering en uitbouw van inclusief onderwijs, er zijn geen doorslaggevende sensibiliseringscampagnes gevoerd rond het bestaan van het UNCRPD en de rechten van personen met een handicap en België heeft nog altijd één van de grootste tewerkstellingskloven tussen personen met een handicap en personen zonder handicap.
Het ontbreken van grote stappen op de bovenvernoemde gebieden, bleek ook uit het ontbreken van antwoorden op sommige vragen van de VN-experten. Uiteraard kunnen de overheidsdiensten geen antwoord bieden op vragen die betrekking hebben op politieke beslissingen. Het is dan ook jammer dat zij een beleid moesten verdedigen waar zij niet de koers van bepalen. Zie enkele voorbeelden:
Art. 9 - Toegankelijkheid:
De heer Markus Schefer vroeg of er plannen zijn om toegankelijkheid van bestaande gebouwen, waar geen bouwvergunning gevraagd is (dus geen renovaties bezig zijn) aan te pakken en of er een controle plaats vindt bij oplevering van een gerenoveerd gebouw. Daarnaast vroeg Markus Schefer achter de plannen om toegankelijkheidsvereisten die los van een bouwvergunning staan aan te pakken (barrières waar personen met visuele, auditieve, intellectuele of psychosociale handicaps mee te maken krijgen).
Het antwoord dat volgde had betrekking op de beschikbaarheid van toegankelijkheidsexperten die toelaten verder te gaan dan regelgevende eisen, het bestaan van ‘getrainde’ architecten, de plannen op toegankelijkheidsverordeningen te herzien... Geen antwoord of bestaande gebouwen en de andere barrières dan rolstoelgerelateerde normen aangepakt zullen worden en/of er een finale controle plaatsvindt of zal vinden bij oplevering.
Iets later werd de vraag opnieuw gesteld door mevrouw Saowalak Thongkuay. Ze vroeg of er bindende toegankelijkheidsstandaarden zijn en hoe naleving wordt gemonitoord/gecontroleerd. Er volgde geen antwoord.
Art. 12 - Gelijkheid voor de wet:
De heer Markus Schefer zei dat de wet voorziet dat bijstand voorrang moet krijgen op vertegenwoordiging (art. Art. 492/2 BW), maar faciliteert nog geen ‘ondersteunde besluitvorming’. Hij vroeg of de intentie er is en welke stappen er gezet worden om te verschuiven van een substituut-beslissingsparadigma naar een model dat gebaseerd is op ondersteunde besluitvorming.
Het antwoord was kafkaiaans: “De huidige systeem geeft voorrang aan bijstand boven vertegenwoordiging en betrekt de individu bij de besluitvorming via regelmatige consultaties met zijn bewindvoerder. Een recente studie evalueert de wet van 17 maart 2013 (...).”
De reactie van de heer Schefer was dan ook niet verwonderlijk en gaf perfect de gemoedstoestand van het middenveld weer: “Ik ben niet echt tevreden met het antwoord (...).”
Later pikte de heer Muhannad Salah Al-Azzeh in op de discussie en vroeg waarom men niet duidelijk kiest voor een model van ondersteunde besluitvorming. Het antwoord werd zo goed verwoord alsof het systeem van ondersteunde besluitvorming reeds bestaat en enige veranderingen overbodig zijn: “het rechtsbeschermingssysteem is ontworpen met als hoofddoel de autonomie van individuen te waarborgen en tegelijkertijd de nodige ondersteuning te bieden wanneer dat nodig is.” Tegelijk kon men geen enkele praktische voorbeeld van ondersteuning aanhalen, buiten de letter van de wet die het voorziet.
Art. 19 - Zelfstandig wonen en deel uitmaken van de maatschappij:
Mevrouw Amalia Gamio Rios vroeg of de Belgische overheid zich bewust is van de De-institutionaliseringsrichtlijnen van het VN-Comité van 2022.
De vraag werd niet beantwoord.
Mevrouw Gamio Rios herhaalde deze en werd doorverwezen naar de regio’s omdat het een deelstatelijke bevoegdheid is. Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest zei dat er een studie is om te zien in welke mate de bestaande dienstverlening aangepast moet worden aan de behoeften van personen met een handicap en het Waals Gewest verwees naar de Strategie voor geïntegreerde levenstrajecten voor personen met een verlies aan autonomie (2022).
Geen antwoord werd geboden over of er concrete maatregelen uit de studies en strategieën zullen vrootvloeien en hoe deze rekening houden met de aanbevelingen van de VN-experten.
Geen mindshift, geen visie om grote stappen te zetten
Een van de kernproblemen is de mindshift die nog niet gebeurd is om in termen van inclusie en rechten te denken, in plaats van integratie en zorg/hulp. Er is geen Belgische langetermijnvisie. Dit bleek duidelijk bij het beantwoorden van een aantal vragen van de experten waarbij men geen duidelijk antwoord kon geven of België tegen segregatie is en geen engagement toonde voor de uitbouw van ondersteunde besluitvorming:
Art. 14 - Vrijheid en veiligheid van de persoon en Art. 15 - Vrijwaring van foltering en andere wrede, onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing:
De heer Markus Schefer vroeg of de Belgische Staat overweegt om het idee van internering fundamenteel te herbekijken en het idee dat personen die ontoerekeningsvatbaar verklaard worden een ander procedureel pad volgen dat vaak zwaarder is dan de reguliere strafrechtelijke procedure.
Er volgde een lang antwoord over de bestaande wetgeving zoals een regelmatige evaluatie van de internering en de uitbouw van nieuwe forensische centra. Waarna de heer Schefer een pijnlijke conclusie moest maken: “Dus ik vat je antwoord op mijn vraag of de Staatspartij bereid is om het systeem fundamenteel te herzien op als een nee.” Daarna verwees de heer Schefer naar de communicatie Nr. 32/2015 van het UNCRPD-Comité in de zaak Arturo Medina Vela t. Mexico, daarin zet het Comité uit waarom dit systeem verkeerd is.
Vervolgens vroeg de heer Schefer of er dan wel wordt gedacht om de (medische) behandelingen tegen de wil van de geïnterneerden en met gebruik van geweld indien nodig te herzien.
Het antwoord verwees naar het staatsrapport van 2020 waarin reeds gemeld werd dat de Belgische Staat op dit moment het niet mogelijk acht om in deze context af te zien van dwangmaatregelen en dat de Staat internationale evoluties en goede praktijken opvolgt.
Mevrouw Gamio Rios merkte nadien op: “Er zijn geen goede praktijken onder art. 15 inzake dwangmaatregelen en isolatie. Dit moet duidelijk zijn. (...) De [Belgische Staat] zegt uit te kijken naar internationale evoluties en/of wetgeving terzake. (...) De wetgeving bestaat al. Het UNCRPD is een bindend instrument.”
Art. 19 - Zelfstandig wonen en deel uitmaken van de maatschappij:
De heer Schefer vroeg naar de officiële positie van België tegenover segregatie en/of dit toelaatbaar is. Het antwoord luidde dat vanuit een Grondwettelijk perspectief we sinds art. 22ter GW richting inclusie moeten streven, maar de manier waarop ligt bij de wetgevers. “Het zou interessant zijn om te weten of art. 22ter GW segregatie verbiedt”, aldus heer Schefer.
Art. 20 - Persoonlijke mobiliteit en Art. 1-4 – algemene verplichtingen:
Mevrouw Thongkuay vroeg of de Belgische Staat plant om het gebruik van een medisch model van handicaps bij toegang tot mobiliteits- en andere hulpmiddelen te vervangen door een mensenrechtenmodel.
Men antwoordde dat er multidisciplinaire teams ingezet worden om de noden van personen met een handicap en de opportuniteit van gewenste hulp te beoordelen. Daarbij worden ook verschillende paramedische beroepen betrokken. “Beoordeling door professionelen uit de zorgsector voldoen nog niet aan een sociaal model van handicap.”
Klik hier voor de lijst van de gestelde vragen (in het Engels)
Verdere stappen: België moet van de inclusie van personen met een handicap een prioriteit maken!
Afsluitend met de woorden van mevrouw Thongkuay: “Ik geloof dat zowel de [Belgische] delegatie als het UNCRPD-Comité de zwaktes en de opportuniteiten kunnen zien om [de implementatie van] het UNCRPD te verbeteren”. Inderdaad, de gedetecteerde valkuilen en zwakten in de schaduwrapporten van het middenveld, in de antwoorden van de Belgische delegatie, moeten nu aanzien worden als een kans om te verbeteren.
Begin september zal het UNCRPD-Comité zijn slotopmerkingen bezorgen aan België, waarbij op het einde er een reeks geselecteerde aanbevelingen zal staan die dringend uitgevoerd moeten worden.
Hopelijk wordt er gebruik gemaakt van deze perfecte timing dat er overal een nieuwe regering is (of zal zijn) om met een schone lei er aan te beginnen!