Ga naar de inhoud

Besluitvormingsproces in de Europese Unie

 

Bij de besluitvorming in de Europese Unie zijn vier belangrijke instellingen betrokken: de Europese Commissie, het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie. Samen vormen zij de Europese "institutionele driehoek".

Van buitenaf zorgt de Europese Raad voor impulsen, richting en bemiddeling ten opzichte van deze driehoek.

 
 
 

Medebeslissing : De gewone wetgevingsprocedure

De gewone wetgevingsprocedure is de meest gebruikelijke manier om te stemmen over EU-wetgeving. Het staat bekend als de "medebeslissingsprocedure". De Europese Commissie doet een voorstel en legt het ter stemming voor aan de twee andere instellingen: de Raad van de Europese Unie en het Europees Parlement.

De medebeslissingsprocedure is op bijna alle beleidsterreinen van toepassing, en wel in die mate dat het de gewoonte is geworden te spreken van "medewetgevers". Enkel het landbouw- en handelsbeleid vallen niet onder de medebeslissingsprocedure.

De procedure is als volgt:

  1. De Europese Commissie dient een wetgevingsvoorstel in.

  2. Het Europees Parlement stelt zijn standpunt in eerste lezing vast. Het werk van het Parlement wordt voorbereid door een van zijn parlementaire commissies. In eerste instantie heeft het Parlement de mogelijkheid om bij de Europese Commissie amendementen in te dienen. De Europese Commissie kan haar voorstel wijzigen om rekening te houden met de amendementen van de parlementsleden. In een tweede fase brengt het Parlement advies uit over het voorstel. Het Parlement stemt met een gewone meerderheid.

  3. De Raad van de EU stelt zijn standpunt in eerste lezing vast. Indien de Raad alle amendementen van het Parlement goedkeurt, of indien het Parlement geen amendementen heeft ingediend, kan het besluit worden aangenomen. In beide gevallen wordt met een gekwalificeerde meerderheid gestemd. Indien het Parlement en de Raad van de EU het oneens zijn, neemt de Raad een "gemeenschappelijk standpunt" aan en stuurt dit naar het Parlement met een toelichting waarin de redenen voor het meningsverschil worden uiteengezet. Tegelijkertijd stuurt de Europese Commissie het Parlement haar analyse van het gemeenschappelijk standpunt en van de door het Parlement voorgestelde amendementen.

  4. Het Europees Parlement stelt zijn standpunt in tweede lezing vast. Dit gebeurt op basis van de tekst van het gemeenschappelijk standpunt dat de Raad van de EU het Parlement heeft voorgelegd. Ofwel aanvaardt het Parlement het gemeenschappelijk standpunt van de Raad en wordt het besluit aangenomen. Ofwel brengt het Parlement amendementen in op het gemeenschappelijk standpunt, dat vervolgens naar de Raad van de EU terugkeert. Ofwel verwerpt het Parlement het gemeenschappelijk standpunt en wordt het voorstel niet aangenomen.

  5. De Raad van de EU stelt zijn standpunt in tweede lezing vast. De Raad buigt zich over de amendementen van het Europees Parlement waarover de Commissie eerst advies heeft uitgebracht. Als het met een gekwalificeerde meerderheid van stemmen wordt goedgekeurd, wordt het besluit aangenomen. Anders wordt het bemiddelingscomité binnen 6 weken bijeengeroepen.

  6. In geval van blijvende onenigheid wordt het besluit besproken door een bemiddelingscomité: het bemiddelingscomité bestaat uit leden van de Raad en het Parlement. De Commissie neemt ook aan de activiteiten van het bemiddelingscomité deel en treedt op als bemiddelaar. Indien het bemiddelingscomité een compromis bereikt, wordt het besluit ter goedkeuring aan het Parlement en de Raad voorgelegd. Indien het Comité binnen zes weken na de bijeenroeping geen gemeenschappelijke tekst goedkeurt, wordt de wet ingetrokken.

Een besluit wordt aangenomen wanneer de Raad en het Parlement het in dezelfde bewoordingen hebben aanvaard.

Het treedt in werking op de dag van zijn bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Als het om een verordening gaat, is deze direct van toepassing.

Als het om een richtlijn gaat, hebben de lidstaten een termijn om deze in hun nationale wetgeving om te zetten.

Afhankelijk van het beleidsterrein, moeten het Comité van de Regio's en het Europees Economisch en Sociaal Comité worden geraadpleegd om advies uit te brengen over het wetgevingsvoorstel.

 

Bijzondere wetgevingsprocedures

Er zijn enkele beleidsterreinen die buiten de gewone wetgevingsprocedure vallen. Zij vallen onder de zogenaamde "bijzondere" wetgevingsprocedures. In geval van bijvoorbeeld de toetreding van nieuwe lidstaten, het belastingbeleid of de sluiting van internationale overeenkomsten, treedt enkel de Raad als wetgever op, waarbij de rol van het Parlement beperkt blijft tot raadpleging of goedkeuring.

De wetgevende bevoegdheid van het Europees Parlement wordt dus op twee andere manieren uitgeoefend, afhankelijk van de aard van het voorstel in kwestie:

  • Raadpleging (of eenvoudig advies): het Parlement geeft een advies (bijvoorbeeld over belastingzaken) dat niet juridisch bindend is.

  • Goedkeuring (of instemming): dit komt overeen met een vetorecht, d.w.z. het Parlement keurt goed of verwerpt zonder dat het amendementen kan formuleren. Deze procedure is voornamelijk van toepassing om de nodige maatregelen te nemen ter bestrijding van discriminatie op grond van geslacht, ras of etnische afkomst, godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid (artikel 19 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie).